Jansweg

ISIDORE SAMUEL VAN EMMEN
18 september 1887 (Haarlem) - 3 september 1943 (omgeving Auschwitz)

Jansweg 14

Isidore Samuel van Emmen is in Haarlem geboren als zoon van Samuel van Emmen (1863-1922) en Jansje de Vries (1861-1912). Isidore Samuel had een oudere zus en een oudere broer: Alida (Haarlem 1884- Auschwitz 1942) en Louis Samuel (1885-Auschwitz 1944)). Zijn jongere broer Meijer (1889-’92) overlijdt als peuter.

Vader Samuel is winkelier in damesmantels op het adres Kleine Houtstraat 19 als in 1907 zijn faillissement door de rechter-commissaris wordt vastgesteld. Toch heeft hij kort daarna opnieuw een winkel in dameskleding: in het monumentale pand Lange Veerstraat 23. Het zijn zakelijk en persoonlijk moeilijke jaren: Samuel adverteert niet wat het waarschijnlijk maakt dat de zaken slecht gaan. Bovendien overlijdt in 1912 zijn echtgenote na een lang ziekbed. Misschien dat Jansjes overlijden ook de reden is dat vader Samuel uit de zaak gaat en het pand aan de Lange Veerstraat wordt ingewisseld voor Kleine Houtstraat 28 waar dan Isidore de verantwoordelijke winkelier wordt. In de jaren tussen 1912 en 1918 woont en werkt Isidore ook nog in Leiden en Amsterdam. In 1918 treedt Isidore in het huwelijk met Grietje de Leeuw. De huwelijksinzegening vindt plaats op 3 oktober 1918 in de Haarlemse synagoge. Kort daarna verwisselt Isidores vader Samuel Haarlem voor Den Haag als woonplaats en trouwt daar met Feikje Blindeman (1861-1936).

Zoon Isidore zit net als zijn vader in de kledinghandel. In de jaren 1920 komen wij hem tegen op Bakenessergracht 55 waar hij de zaak van de firma Polak heeft overgenomen en “net gedragen heeren- en dameskleding’ verkoopt. Net als bij zijn vader is het zakelijk gezien een moeilijk bestaan. Na een paar jaar wordt in de herfst van 1926 zijn zaak failliet verklaard. Desondanks blijft Isidore actief als koopman. In maart 1937 gaat het gezin Van Emmen wonen op het adres Jansweg 14 en zij blijven daar tot hun onderduik in december 1942.

Isodores zus Alida Schuijer-Van Emmen woont bij het begin van de oorlog als weduwe in Den Bosch. Zij negeert daar de oproep van 27 augustus 1942 zich te melden voor transport naar Westerbork en duikt onder in Haarlem en gebruikt daar de valse achternaam Schut. Zij wordt vervolgens ongeveer een à anderhalve maand na de oproep van 27 augustus gearresteerd. Als zij in de Hollandse Schouwburg samen met haar dochter in november1942 wacht op transport naar Westerbork, weet zij samen met haar dochter Rosina te ontkomen. Op 18 november 1942 zijn zij beiden echter opnieuw opgepakt en alsnog op transport gezet naar Westerbork. Alida is 7 december 1942 in Auschwitz vermoord en haar dochter Rosina in Sobibor in juli 1943.

Wellicht heeft Isidore overlegd met zijn zus over onderduiken. Ook Isidore probeert met zijn familie aan transport naar Westerbork te ontkomen, op 21 december 1942 wordt op hun Haarlemse woningkaart ‘VOW’ genoteerd: zij zijn ondergedoken. Zie voor dat verhaal bij zijn echtgenote Grietje van Emmen-De Leeuw.

Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.

Vermoord in omgeving op Auschwitz 3 september 1943.

Hij werd 55 jaar.

Zie hier voor Alida Schuijer-Van Emmen

GRIETJE VAN EMMEN-DE LEEUW
15 december 1895 (Haarlem) – 3 september 1943 (omgeving Auschwitz)

Jansweg 14

Grietje de Leeuw is een dochter van de koopman en vleeshouwer Abraham de Leeuw (1854-1919) en Sara Goudsmit (1855-1930). Van haar vijf broers en zussen overleeft alleen haar zus Rachel (1887-1960), getrouwd met de handelsreiziger Andries Agsteribbe (1883-1930), de oorlog, evenals haar twee kinderen.

Grietje huwt Isidore Samuel van Emmen in 1918. In 1920 en 1922 worden hun dochters Jeanette en Sonja geboren. In de laatste maanden van 1942 duikt het gezin Van Emmen-De Leeuw onder. Met haar man en dochters wordt zij op 20 augustus 1943 gearresteerd op het adres Nieuwe Gracht 102II. Het gezin zit daar op zolder ondergedoken bij Maria Elisabeth Grandia-Akersloot (1885-1966). De andere onderduikers zijn Grietjes broer Hartog ‘Harry’ de Leeuw (bewoner van Zijlstraat 71), Nannette Suzanna ‘Hanna’ Margadant (geb. 17-2-1903- Auschwitz, 3 sept. 1943, bewoner van Johan van Vlietstraat 81rood, dochter van Peter Diederich Margadant en Suzanna Calisch op hetzelfde adres) en haar zoontje Albert (29 dec. 1941-2003) en vijf leden van de familie Velleman: Jacob (13 dec. 1897- Polen, 31 maart 1944), Hanna Velleman-Frenkel (10 febr. 1894 – Auschwitz, 3 sept. 1943), Andries (5 dec. 1926 -Polen, 31 maart 1944), Judikje/Judith Velleman-Frenkel (4 nov. 1888 – Auschwitz, 3 september 1943) en haar zoon Salomon Charles (17 sept. 1918 – Polen, 31 maart 1944). Hanna Margadant was op 17 oktober 1927 gescheiden van Emanuel Frankenhuis (1896 - Sobibor 9 juli 1943).

De Haarlemse politieagenten die de inval uitvoeren, zijn goed geïnformeerd over het pand dankzij de NSB’er en lid van hun Weerbaarheidsafdeling (WA) Derk J.J. Dalhuisen, tot 1 september 1942 eigenaar van het huis. Als de onderduikers tevoorschijn worden gehaald uit een kast, krijgen de mannen bij wijze van intimidatie een stomp in hun gezicht. Bij de inval wordt ook Jacoba Catharina van de Wal, de echtgenote van Hartog de Leeuw, gearresteerd. Omdat zij niet-joods is, wordt zij twee dagen later vrijgelaten. Maria Grandia-Akersloot wordt in september 1943 overgebracht naar kamp Vught en is daar op 20 april 1944 vrijgelaten. Kort na het einde van de oorlog woont zij opnieuw aan de Nieuwe Gracht. Zij woont daar dan samen met haar dochter en haar schoonzoon Peter Diederich Margadant. Deze Margadant, de broer van Hanna, was ondergedoken geweest en actief in het verzet. Bij de registratie op de Nieuwe Gracht noteert de Haarlemse ambtenaar naar aanleiding van die aankomst uit de onderduik ‘NBV’: niet bekend van waar. Mogelijk waren de agenten die in augustus 1943 de joodse onderduikers op dit adres arresteerden juist op zoek naar Peter Margadant. Mevrouw Grandia verklaart na de oorlog over haar onderduikers: “van alle andere (lees: joodse) personen heb ik nooit meer iets gehoord”. Zij heeft voor haar werk het verzetsherdenkingskruis gekregen. Waarschijnlijk vertelde Peter Margadant zijn schoonmoeder op enig moment dat er toch één overlevende onderduiker was: zijn neefje, Hanna’s zoon Albert. Eind augustus 1943 werd hij vanuit de Hollandse Schouwburg overgebracht naar de crèche aan de overkant van de Plantage Middenlaan. Daar smokkelde medewerkers hem naar buiten en werd hij door het verzet ondergebracht bij een pleeggezin in Limburg.

Met haar man en dochter Jeanette is Grietje van Emmen-De Leeuw een dag voor het transport naar Auschwitz in Westerbork aanwezig bij het huwelijk van haar dochter Sonja met Salomon Charles Velleman. Blijkbaar leerden de twee elkaar kennen in of voor de onderduik.

Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.

Vermoord in omgeving Auschwitz op 3 september 1943.

Zij werd 47 jaar.

L. Boeken-Velleman, Breekbaar, maar niet gebroken. Het verhaal van een Auschwitz-overlevende. Laren 2008; A. van Liempt en J.H. Kompagnie, De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2013) p. 80-83; Nationaal archief, archief CABR inv.nrs. 64409 en 75978.

JEANETTE VAN EMMEN
21 februari 1920 (Haarlem) – 3 september 1943 (omgeving Auschwitz)

Jansweg 14

Jeanette van Emmen is de oudste dochter van Isidore Samuel van Emmen en Grietje de Leeuw. Met haar zus en ouders wordt zij in 1943 gearresteerd – zie het verhaal bij Grietje van Emmen-De Leeuw -  en getransporteerd naar Westerbork. Daar is zij op 30 augustus 1943 aanwezig bij het huwelijk van haar zus Sonja met Salomon Charles Velleman en treedt op als getuige.

Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943

Vermoord in omgeving Auschwitz op 3 september 1943

Zij werd 23 jaar

SONJA VELLEMAN-VAN EMMEN
19 februari 1922 (Haarlem) – 3 september 1943 (omgeving Auschwitz)

Jansweg 14

Sonja is de tweede en jongste dochter van Isidore Samuel van Emmen en Grietje de Leeuw. Bij het begin van de oorlog is zij verkoopster. Zij wordt met haar zus en ouders op 20 augustus 1943 op een onderduikadres op de Nieuwe Gracht in Haarlem gearresteerd en getransporteerd naar Westerbork: zie bij Grietje van Emmen-De Leeuw. Een dag voor transport naar Auschwitz huwt zij op 30 augustus 1943 in Westerbork met de etaleur Salomon Charles Velleman (zoon van Elias Velleman, 1889-1938), voor het begin van de oorlog wonend in Amsterdam. De moeder van Salomon Charles, Judikje/Judith Velleman-Frenkel (sigarenwinkelierster), en Sonja’s ouders zijn aanwezig en tekenen de huwelijksakte. Een tante van Salomon Charles, Hanna Velleman-Frenkel, en Sonja’s zus Jeanette treden op als getuige. Het ligt voor de hand, gezien hun beider beroep, dat Sonja en Salomon Charles elkaar door hun werk hadden leren kennen. Die kennismaking kreeg in het jaar van hun gemeenschappelijke onderduik op de Nieuwe Gracht in Haarlem een vervolg. Salomon Charles Velleman (geb. 1918) komt op 31 maart 1944 in Polen om het leven. Hij ging net als Sonja op 31 augustus 1943 op transport naar Auschwitz.

Deportatie uit Westerbork op 31 augustus 1943.

Vermoord in omgeving Auschwitz op 3 september 1943.

Zij werd 21 jaar.

REBECCA MOK
24 januari 1887 (Haarlem) – 25 augustus 1942 (Haarlem)

Jansweg 28

Rebecca werd in 1887 op Burgwal 35 geboren als oudste van de drie kinderen van Philip Machiel Mok (1863-1937) en zijn nicht Mietje Mok (1864-1940), en hoorde tot de uitgebreide Haarlemse familie Mok – de meest voorkomende achternaam op de Joodse begraafplaats aan de Amsterdamsevaart. Het gezin verhuisde regelmatig en woonde onder meer op de Bakenessergracht, de Kleine Houtweg en de Barteljorisstraat.

Rebecca was opgeleid als verpleegster. In die capaciteit werkte zij van oktober 1913 tot eind 1916 als ‘eerste verpleegster’ in het in 1849 opgerichte psychiatrisch ziekenhuis Meer en Berg in Santpoort, waar zij in die jaren ook inwoonde.

Van mei 1922 tot medio 1924 was Rebecca veel verder van huis. Gedurende die periode werkte zij voor de Binnenlandse Gezondheidsdienst Krankzinnigenwezen in Nederlands-Indië. De meeste tijd werkte zij in Lawang, Oost-Java, een plaats in de bergen met een daardoor aangenaam klimaat. In het najaar van 1923 werd zij overgeplaatst naar Soerakarta op Midden-Java. Dat bekwam haar qua gezondheid minder goed, met als gevolg dat zij in februari 1924 ziekteverlof kreeg en daarna eervol ontslag “wegens lichamelijke ongeschiktheid”. Daarop keerde Rebecca terug naar haar familie aan de Jansweg, waar zij later aan huis en tot in de oorlog een praktijk had als pedicure en manicure, in de zijkamer aan de voorkant op de eerste verdieping.

Zij bleef met haar broer en zus op de Jansweg wonen ook na het overlijden van hun ouders in 1937 en 1940. Op maandagochtend 25 augustus 1942 verkozen zij gedrieën de zelfbepaalde dood door gasverstikking boven het transport naar Westerbork en het oosten, waarvoor zij de dag daarvoor een oproep hadden gekregen.

 

In de dood gevlucht in Haarlem op 25 augustus 1942.

Zij werd 55 jaar.

ROSA MOK
24 januari 1887 (Haarlem) – 25 augustus 1942 (Haarlem)

Jansweg 28

Rosa werd in 1888 op de Bakenessergracht geboren als tweede van drie kinderen van Philip Machiel Mok en zijn nicht Mietje Mok. Het gezin is altijd bij elkaar gebleven. Na een aantal verhuizingen binnen Haarlem trokken zij op 1 augustus 1913 in het hoekpand Jansweg 28, dat na de oorlog plaats moest maken voor het Beijneshal complex. Vader Philip overleed in 1937, moeder Mietje stierf in juli 1940 aan een hersenbloeding, waarna de drie kinderen, inmiddels rond de 50, samen in het huis bleven wonen.

Op maandag 24 augustus ontvingen zij, net als ruim 600 andere Haarlemse Joden, een brief met de opdracht zich de volgende dag te melden in de school op de hoek Westergracht-Leidsevaart. Twee weken eerder had het NSB-gemeentebestuur de nazi’s een lijst van alle Haarlemse Joden gegeven. Rebecca, Rosa en Jacob Mok meldden zich niet op de Westergracht maar maakten een andere keuze.

Het politierapport van 25 augustus vermeldt dat de drie leden van de familie Mok op de Jansweg zich vermoedelijk door middel van gasverstikking van het leven hebben beroofd. De gasverstikking is ontdekt door de installateur W. Brakel, die bij aanschellen geen gehoor kreeg. Daarop heeft een agent met zijn sabel het glas in de keukendeur vernield. Daarna kon men binnenkomen en de gaskranen afsluiten. In de keuken waren de kieren met watten dichtgemaakt. Van een gasfornuis stonden vier kranen open en van een gascomfoor drie. De lichamen lagen in de keuken op matrassen en onder dekens. In de voorkamer lag op tafel een laatste wilsbeschikking waaruit bleek dat zij vrijwillig uit het leven waren getreden. Nadat een dokter de dood had bevestigd, zijn de lichamen door begrafenisondernemer Mathot naar het Jolesziekenhuis overgebracht.

Zij zijn naast elkaar, Jacob in het midden, begraven aan de Amsterdamsevaart. Het NIOD heeft een dossier waaruit blijkt dat de inboedel in november door de Einsatzstab Rosenberg is opgehaald en opgeslagen, eerst op de Leidschestraat en later op de Wilhelminastraat 43a (het inmiddels opgeheven Joods Lyceum).

 

In de dood gevlucht in Haarlem op 25 augustus 1942.

Zij werd 54 jaar. 

JACOB PHILIP MOK
16 december 1892 (Haarlem) – 25 augustus 1942 (Haarlem)

Jansweg 28

Jacob was het derde en jongste kind van Philip Machiel Mok en zijn nicht Mietje Mok. Hij werd in 1892 geboren op de Kleine Houtstraat 23. Hij is altijd bij zijn ouders blijven wonen, vanaf 1913 op dit nu niet meer bestaande adres Jansweg 28 (links op de foto naast de slagerij). Net als trouwens zijn beide zussen (afgezien van Rebecca’s tijd als inwonende verpleegster in de geestelijke gezondheidszorg).

Jacob werkte in het bedrijf van zijn vader en nam dat over toen die in 1937 overleed. Wat dat precies voor bedrijf was, is niet eenvoudig te duiden. Tot en met 1936 staat in de adresboeken ‘Ph.M. Mok, koopman’. Soms met nadere aanduiding in wat voor artikelen: in 1913 ‘winkelier in modeartikelen en bontwerk’, in 1923 en 1936 ‘in manufacturen’. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vroegen zij echter ook in meerdere advertenties om “draadnagels te koop, bij ieder kwantum”. En vlak na die oorlog boden zij regelmatig rijwielen te koop aan. In de jaren ’20 waren Jacob en zijn vader als tussenpersoon betrokken bij de financiering van De Witte Stad NV, de maatschappij die de gelijknamige woonwijk in Amstelveen ontwikkelde (tegenwoordig Keizer Karelpark geheten). Ook bemiddelden zij bij de verhuur van winkel- en bedrijfspanden elders in Haarlem. Rond 1940 bood Jacob regelmatig allerlei apparaten aan: een koffiemolen, een snijmachine, een pingpongtafel, een voetbalspel.

We kunnen slechts raden welke kennis of welke voorgevoelens Jacob ertoe dreven om samen met zijn zussen op maandag 25 augustus 1942 matrassen naar de keuken te slepen en daar de eigen dood door het stadsgas te verkiezen boven de arbeidsinzet en vernietiging in het oosten. Zij hadden de dag daarvoor een oproep gekregen om zich die maandag op de Westergracht te melden voor het transport dat de nazi’s die dag in Haarlem hadden besteld.

In de dood gevlucht in Haarlem op 25 augustus 1942.

Hij werd 49 jaar.

Vorige
Vorige

Jan Luykenstraat

Volgende
Volgende

Nieuwe Gracht