Eindenhoutstraat
Schade in de Eindenhoutstraat na een Engelse bombardement, oktober 1940.
Links van nr. 36 een deel van nr. 38, woonhuis van de familie Salomonson.
ALFRED SALLIE SALOMONSON
26 mei 1895 (Enschede) – 2 februari 1944 (Den Haag)
Eindenhoutstraat 38
Alfred is een zoon van de belastingambtenaar Philip Salomonson (overl. 1939) en Martha Cohen (overl. 1935). Hij groeit op in een gezin met vier zussen. Net als Alfred worden zij in de oorlog vermoord.
In het begin van de 20ste eeuw woont het gezin Salomonson-Cohen in Amsterdam op het adres Eerste Atjehstraat 20hs. In 1908 doet Alfred zijn Bar Mitswah. Bij zijn oproep voor militaire dienst is Alfred kantoorbediende en later komt hij voor als koopman in metalen. In 1923 verhuist hij vanuit Amsterdam naar Brussel. In februari 1932 plaatsen de in Londen wonende Jenny Gestetner en de in Brussel wonende Alfred Salomonson in het Algemeen Handelsblad een verlovingsadvertentie. Een maand later treden Jenny en Alfred in het huwelijk. De huwelijksinzegening vindt plaats op 20 maart 1932 in de Adath Yisroel Synagoge in Londen. In Brussel, waar zij wonen op het adres Rue de la Presse 37, wordt hun eerste kind Martha Sophie in 1934 geboren. Later woont het gezin in Amsterdam en vervolgens opnieuw in Brussel. Vanuit die laatste stad vestigt het gezin zich op 28 juli 1938 in een groot hoekhuis op het adres Eindenhoutstraat 38. Behalve van dit huis is Alfred ook eigenaar van het pand Prinsessestraat 1. Hij staat in het Haarlemse adresboek dan te boek als handelaar in ‘metalen fabrikaten’.
Ondanks de oorlogsdreiging van die jaren en ondanks de welvarende familieleden in Londen die voor opvang zouden kunnen zorgen, besluit het gezin in Nederland te blijven. Op 3 oktober 1940 veroorzaakt een Engels bombardement schade in de Eindenhoutstraat. Het huis op nummer 36 stort gedeeltelijk in. Ook huisnummer 38 raakt beschadigd. Het gezin Salomonson woont daarom tot mei 1941 een halfjaar op het adres Westerhoutstraat 22 alvorens weer terug te verhuizen naar de Eindenhoutstraat. In het begin van de oorlog is Salomonson druk bezig waardevolle bezittingen op verschillende adressen onder te brengen.
Over Alfred en zijn gezin in de oorlogsjaren is onder andere meer bekend dankzij de in 1942 aan zijn ouders gerichte brieven van Alfreds neef Flip Slier (1923-Sobibor 1943), geschreven in het joodse werkkamp Molengoot in Hardenberg. Die onder de vloer verborgen brieven werden 50 jaar later bij een verbouwing van Flips ouderlijk huis in de Amsterdamse Vrolikstraat gevonden.
Een halfjaar voordat de massale deportaties naar Auschwitz en Sobibor beginnen, worden joodse (jonge-)mannen opgeroepen voor werk in kampen zoals Molengoot. Flips ouders en andere familieleden onderhouden contact en leven met Flip mee met brieven en pakketjes. Zij sturen hem kleding, schoenen en eten. Oom Alfred komt er bij Flip niet goed vanaf. Op 24 mei 1942 komt Flips nicht Rosetta de Bruin (1916-1943) bij Flip langs. Zij helpt het gezin Salomonson-Gestetner en woont bij hen in. In vertrouwen vertelt zij dat het pakketje dat zij uit Haarlem voor hem heeft meegekregen bestaat uit etenswaren die Alfred en Jenny zelf niet lusten. De ergernis over de krenterigheid van zijn oom en tante Salomonson klinkt door in een brief aan zijn ouders: “ze barsten van het geld en kunnen geen cent missen”. Flip besluit oom Alfred niet meer te schrijven. Op 30 juli 1942 hoort hij van zijn ouders dat oom Alfred in het werkkamp in Vledder is tewerkgesteld. Net als Molengoot is Vledder een voorportaal voor transport naar Westerbork. Op 23 augustus 1943 komt Rosetta een laatste keer bij Flip langs in Molengoot. Zij vertelt hem dat tante Jenny in verwachting is en dat zij zelf weer bij haar ouders in Hardenberg woont. Rosetta is toch nog teruggegaan naar Haarlem gezien een ambtelijk rapport van 8 september 1942. Het gezin Salomonson-Gestetner is eind augustus 1942 opgeroepen voor transport naar Westerbork. Daarna komen ambtenaren op 8 september 1942 langs op het adres Eindenhoutstraat 38 om namens de Einsatzstab Rosenberg de inboedel te inventariseren. Achtergebleven eigendommen worden na inventarisatie in beslag genomen. In het huis treffen zij, behalve spullen, ook bewoner Rosetta de Bruin aan. Zij krijgt toestemming van de ambtenaren om naar haar ouders in Hardenberg te vertrekken. Rosetta en haar familie overleven de oorlog niet: zij, haar ouders en haar drie broers zijn tussen september 1942 en juli 1943 vermoord.
Alfred ontsnapt uit Vledder en duikt met Jenny en dochter Martha ergens tussen juli en september 1942, toen de joden in de werkkampen naar Westerbork werden afgevoerd, onder. Bij de onderduik gebruiken zij de achternaam ‘Smit’. Vanaf februari tot november 1943 verblijft het gezin in Lunteren in het hotel De Eekhoorn (eigenaar Jan Switzer). Martha logeert in de buurt bij de huisarts A.M. Koolhaas.
Op 5 april en 10 juni 1943 machtigen Jenny en Alfred de heer Jacobus Oosterling in het Ramplaankwartier, Noorder Tuindorpslaan 44, om namens hen op te treden in al hun zaken en naar eigen inzicht hun toebehorende goederen te verhandelen of te verplaatsen. Op 10 november 1943 waarschuwt de Lunterse politieman Bitter dat de Sicherheitsdienst een inval zal doen in hotel De Eekhoorn. Alle onderduikers weten op tijd te ontkomen, met uitzondering van het gezin Salomonson. De volgende dag wordt het gezin, met dochter Martha, overgebracht naar de Sicherheitsdienst in Den Haag. Kort daarna, op 17 november 1943, komt het gezin aan in Westerbork en krijgt daar een plek in strafbarak 67. Jan Switzer is net als het gezin Salomonson gearresteerd. Hij wordt overgebracht naar Buchenwald maar overleeft de oorlog.
Ondanks de plaatsing in een strafbarak, volgt voor de familie Salomonson niet zoals gebruikelijk snel het transport verder naar Auschwitz of Sobibor. Alfreds vrouw en kinderen gaan pas op 3 maart 1944 op transport terwijl Alfred ruim een maand eerder naar de gevangenis in Scheveningen is overgebracht en daar overlijdt. Waarschijnlijk is een en ander het gevolg geweest van het feit dat het gezin genoteerd stond op de zogenaamde Weinreb-lijst (nr. III 6400/4). Vele, vaak rijkere joden hadden zich tot Friedrich Weinreb gewend in de hoop dat hij hun transport zou kunnen uitstellen en misschien zelfs zou kunnen verhinderen. Weinreb werd in 1943 in feite een pion van de Sicherheitsdienst die hem gebruikte om joden te vangen. Nadat hij door die dienst als niet meer bruikbaar werd beschouwd, viel elke bescherming tegen transport van ‘Weinreb-joden’ in februari 1944 definitief weg. Daarnaast kan een rol gespeeld hebben dat de welstand van de familie Salomonson, met in 1952 een waarde van omstreeks 30.000 gulden in roerende goederen naast twee kapitale huizen, zo de aandacht trok dat Alfred in de gevangenis onder druk is gezet om adressen vrij te geven van families waar hij bezittingen had ondergebracht. Na de oorlog had het Beheersinsituut veel werk aan het inventariseren en bij elkaar brengen van de verspreide bezittingen: zo werd In 1949 in het pand Prinsessestraat 1 onder de vloer nog een hoeveelheid tafelzilver, juwelen en munten teruggevonden.
Alfred overlijdt in gevangenschap in Scheveningen. Een maand later gaan zijn vrouw en kinderen op transport vanuit Westerbork. Alfred wordt begraven op de joodse begraafplaats in Wassenaar.
Deportatie uit Westerbork op 31 januari 1944.
Overleden in Scheveningen 2 februari 1944.
Hij werd 48 jaar.
Bronnen: Nationaal archief, Nederlands Beheersinstituut, inv. 2.09.16.04, inv.nr. 158786; NIOD, Einsatzstab Rosenberg, inv.nr. 41; Archief gemeente Ede, Personen 000689; joodsamsterdam.nl; E. Verhey, Brieven van Flip Slier uit werkkamp Molengoot…. Oudewater 1999.
pasfoto Jenny
JENNY/JEANIE MURIEL SALOMONSON-GESTETNER
24 juli 1903 (Londen) – 6 maart 1944 (Auschwitz)
Eindenhoutstraat 38
Jenny is geboren in Londen als kind van de oorspronkelijk Hongaarse Jakob Gestetner (1864-1951) en Gette Birnbaum (1870-1945). Jenny groeit op in dit gezin met haar oudere zus Evelina Theresa (1900-1968), later echtgenote van Sidney Benjamin Lunzer. Jenny’s vader is een broer van David Gestetner (1854-1939), die door zijn handmatige kopieerwerk voor de beurs in Wenen geïnspireerd wordt tot de uitvinding van de stencilmachine. Via Chicago verhuist hij naar Londen waar hij in 1881 de succesvolle Gestetner Cyclograph Company opent. Die fabriek, met op het hoogtepunt ongeveer 6000 werknemers, blijft tot in de jaren 1990 in bedrijf. Jenny’s vader Jakob was waarschijnlijk medewerker van zijn oudere broer David in Londen: hij wordt in 1899 vermeld als verkrijger van een octrooi in Oostenrijk voor een technisch hulpmiddel bij drukwerkproductie.
Jenny studeert voor haar huwelijk kunstgeschiedenis. Na haar huwelijk dat in de synagoge in Londen wordt ingezegend, verhuist zij en gaat met haar man in Brussel wonen. Daar wordt haar eerste kind Martha Sophie ‘Miriam’ geboren. Na de verhuizing naar Nederland volgt in februari 1943 de geboorte van Philip. In Nederland staat zij bij de burgerlijke stand geregistreerd met de voornaam Jeanie.
In Haarlem wordt zij in de oorlog geregistreerd als assistent-kok in het joodse Joles ziekenhuis. Die registratie, waarbij de bovenstaande pasfoto wordt gemaakt, had onder andere tot doel een geselecteerde groep joden in Haarlem vrij te houden van een oproep tot transport naar Westerbork en verder. De bescherming blijkt al snel een illusie. Terwijl Jenny’s man vanaf juli 1942 in het werkkamp Vledder opgesloten zit, probeert zij met haar dochter Martha te vluchten naar Zwitserland. De marechaussee Hermann Geelen heeft haar, het Haarlemse echtpaar Schijveschuurder-Kahn, hun zoon Joseph en het echtpaar Van Amerongen-Schrijver en hun zoon David Louis voorgespiegeld dat hij hen met een watervliegtuig vanaf het Alkmaardermeer daar naartoe zou kunnen brengen. Al snel blijkt dat zij, na betaling van grote sommen geld, zijn bedrogen. Alleen Joseph Schijveschuurder en Eva van Amerongen-Schrijver en haar zoon David Louis overleven de oorlog.
Het gezin Salomonson-Gestetner duikt onder. Zij wordt met haar man en kinderen in november 1943 opgepakt op het onderduikadres in Lunteren. Met haar twee kinderen Martha en Philip – net één jaar oud - gaat zij op 3 maart 1944 op transport naar Auschwitz waar zij direct na aankomst is vermoord. Omdat zij later dan haar man overlijdt, vallen na de oorlog de gespaard gebleven bezittingen van het echtpaar Salomonson grotendeels toe aan Jenny’s vader Jakob Gestetner en haar zus Evelina Theresa Lunzer-Gestetner.
Deportatie uit Westerbork op 3 maart 1944.
Vermoord in Auschwitz op 6 maart 1944.
Zij werd 40 jaar.
Bronnen: Nationaal archief, Nederlands Beheersinstituut, inv. 2.09.16.04, inv.nr. 158786.
MARTHA SOPHIE SALOMONSON
27 oktober 1934 (Brussel) – 6 maart 1944 (Auschwitz)
Eindenhoutstraat 38
Martha Sophie is in Brussel geboren. Zij werd in de familie ‘Miriam’ genoemd. Met haar eerste voornaam is zij vernoemd naar haar oma Martha Cohen (overl. 1925). Haar geboorte wordt onder andere door middel van een advertentie in The Jewish Chronicle van 9 november 1934 bekendgemaakt.
Voordat zij in Lunteren dichtbij haar ouders bij de huisarts A.M. Koolhaas zat ondergedoken, verbleef zij enige tijd bij een familie in Den Haag.
Deportatie uit Westerbork op 3 maart 1944.
Vermoord in Auschwitz op 6 maart 1944.
Zij werd 9 jaar.
PHILIP SALOMONSON
22 februari 1943 (Haarlem) – 6 maart 1944 (Auschwitz)
Eindenhoutstraat 38
Philip is vernoemd naar zijn opa Philip Salomonson die in 1939 was overleden. Als plaats van geboorte is na de oorlog bij de burgerlijke stand als zijn geboorteplaats Haarlem genoteerd. Aangezien het gezin vanaf eind augustus 1942 niet meer op het adres Eindenhoutstraat 38 woonde, is hij op een onderduikadres is geboren. Op de Haarlemse woningkaart van het gezin Salomonson is Philip later ingeschreven als inwonende, gecombineerd met de op 24 juni 1946 gedateerde mededeling dat betrokkene is ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’: al met al een administratieve oplossing om de gemiste registratie van het jaar 1943 alsnog een plek te geven. Concluderend is het onzeker dat Haarlem zijn geboorteplaats was. Kort na zijn geboorte is Philip enige tijd ondergebracht geweest in Scheveningen. Van daar zal hij overgebracht zijn naar het onderduikadres in Lunteren.
In de zomer van 1948 bestaat er nog een sprankje hoop dat Philip en zijn zus de oorlog hebben overleefd: op 16 juli 1948 plaatst de in Vriezenveen gevestigde notaris J.C.M. Kruisinga, bekend door zijn verzetswerk, nog een oproep in hetNieuw Israelietisch Weekblad met de vraag om met hem contact op te nemen als men weet van kinderen in leven van verschillende met naam genoemde families, onder wie die van Alfred Salomonson.
Deportatie uit Westerbork op 3 maart 1944.
Vermoord in Auschwitz op 6 maart 1944.
Hij werd 1 jaar.
Maurits Weil, links. De modezaak van Eduard Weill in de Amsterdamse Kalverstraat, rechts.
MAURITS WEILL
19 december 1870 (Haarlem) – 31 augustus 1942 (Auschwitz)
Eindenhoutstraat 45
Maurits is in Haarlem geboren als zoon van de Haarlemse winkeliers Nathanael ‘Nico’ Weill (Schirrhofen, Frankrijk, 1823-1901) en Rosalie Emrik (1833-1918; haar vader Ozer David was partner in de steendrukkerij Emrik en Binger die tot 1927 was gevestigd in de Koningstraat in Haarlem). Nico Weill kwam in 1856 vanuit de Elzas naar Nederland vanwege de extreem hoge belastingen voor joden daar. In het jaar van hun huwelijk opent het echtpaar Weill-Emrik als bontwerker en dameskleermaker hun zaak in de Grote Houtstraat. Vanaf 1880 hebben zij een tweede zaak op het adres Nieuwendijk 189 in Amsterdam waar hun zoon Eduard Elias optreedt als bedrijfsleider. In 1901 opent Eduard een nieuwe, eigen zaak op het adres Kalverstraat 129, op de hoek met het Spui. Nico’s en Rosalies zoon Abraham en vervolgens hun kleinzoon Theodorus Henri zetten de Haarlemse zaak voort in de Barteljorisstraat op de nummers 26 en 28. Het 100-jarig bestaan van de zaak in Haarlem wordt in 1956 gevierd in Restaurant Brinkmann.
Oudere broers van Maurits zijn - naast de al genoemde Eduard Elias (1857-1903) en Abraham ‘Anton’ (1861-Leiden 1951) - Jules (geb. 1859, diamantsnijder van beroep, gehuwd met Hendrika Elisabeth Bremer), David Levi (1863-1865) en Ozer August (geb. 1867). Oudere zussen van hem zijn Estella (1858-1936), Bertha Hartog-Weill (1865-1943) en Emmerentine Isaacson-Weill (1869-Auschwitz 1942), gehuwd met de kunstschilder Joseph Jacob Isaacson (1859-Auschwitz 1942). Een jongere zus van Maurits is Anna Debora ‘Anna’ (1874 – in/na 1914). Anna maakt carrière als harpist en is onder andere verbonden aan de Metropolitan Opera in New York en het Théâtre des Arts in Rouen. In Rouen is zij nog in 1913/’14 actief. Zij was de hartsvriendin van Rosa Spier.
Maurits wordt in 1884 toegelaten tot de HBS in zijn woonplaats Haarlem. In 1904 neemt hij een zaak over aan het Waterlooplein 115 in Amsterdam: in advertenties voor zijn Patisserie Américaine maakt hij zich bekend als confiseur, glacier en patissier. In het Amsterdamse Vreemdelingenregister staat hij in die jaren vermeld als banketbakker die behalve in Amsterdam eerder in New York verbleef. Waarschijnlijk heeft hij zich voor 1904 in New York bekwaamd in het vak. Kort na zijn terugkeer in Nederland huwt hij in Deventer met Helena de Vries. In november 1920 wordt Weills banketbakkerszaak geveild. Bijna een jaar later woont het gezin nog boven de zaak gezien de overlijdensadvertentie voor Maurits’ schoonmoeder. Er komt voor de patisserie een restaurant in de plaats.
Vanaf het midden van de jaren 1920 woont Maurits met zijn echtgenote op het adres Vredenhofstraat 6 in Haarlem en verhuist van daar in 1935 naar Eindenhoutstraat 45. Bij zijn registratie in de cartotheek van de Joodse Raad geeft hij twee namen op van contactpersonen in Haarlem: de hiervoor al genoemde neef Theo Weill op het adres Verspronckweg 115 en zijn oud-buurman de HBS docent Harm Hendrik Niesen (1880-1965) op het adres Vredenhofstraat 4. Maurits Weill maakt deel uit van een klein aantal Haarlemse joden dat zich zonder oproep meldt voor transport. Hij behoort tot de eerste groep joden die vanuit Haarlem op transport gaat naar Westerbork en verder. Zijn huis wordt begin september door ambtenaren geïnventariseerd waarna de eigendommen via de Einstatzstab Rosenberg worden afgevoerd naar Duitsland.
Deportatie uit Westerbork op 28 augustus 1942.
Vermoord in Auschwitz op 31 augustus 1942.
Hij werd 71 jaar.
HELENA WEILL- DE VRIES
13 augustus 1875 (Leeuwarden) – 26 februari 1943 (Auschwitz)
Eindenhoutstraat 45
Helena is een dochter van de koopman Samuel de Vries (1841-1886) en Rachel Polak (1839-1921). Op 6 november 1906 huwt Helena in Deventer met Maurits Weill. Bij het huwelijk zijn namens de bruidegom diens broer Jules en namens Helena haar in Den Haag wonende broer, onder andere kantoorbediende en koopman in modeartikelen, Izak de Vries (1877-Auschwitz 1 oktober 1942) en haar ooms Abraham en Mozes Polak, respectievelijk wonend in Steenwijk en Groningen, als getuigen aanwezig. Naast haar broer Izak heeft Helena een zus Henriëtte Charlotte (1873 – Westerbork 19 december 1942), die huwde met de leraar Duits Louis Leijdesdorff (1877-29 december 1941). In november 1940 doet dit echtpaar op het adres Sijzenlaan 68 in Den Haag, blijkens een briefje aan hun dienstmeisje, een poging tot zelfmoord. Het dienstmeisje vindt hen bij thuiskomst hand in hand zittend op de divan met de kraan van de gaskachel geopend. Door snel een dokter en de buren te waarschuwen wordt hun dood dan nog voorkomen.
Waarschijnlijk is Helena vanwege haar slechte gezondheid niet met haar man meegegaan met het transport van eind augustus 1942 van Haarlem naar Westerbork. Zij verblijft dan al in Amsterdam op het adres Prins Hendrikkade 144b. Nummer 144 was het woonhuis van de artsen Regine Emma Sara van Gelder (1882-1969) en haar man Willem/Willy Polak (1883-1983). Waarschijnlijk kon zij daar rekenen op medische zorg van dit echtpaar. Op 16 februari 1943 komt Helena alsnog aan in Westerbork waar zij voor even een plek krijgt in het ziekenhuis in barak 81. Een week later gaat zij op transport naar Auschwitz waar zij direct na aankomst is vermoord.
Deportatie uit Westerbork op 23 februari 1943.
Vermoord in Auschwitz op 26 februari 1943.
Zij werd 77 jaar.