Wagenweg  

ROBERT BRAND
31 maart 1926 (Wenen) – 4 september 1942 (Auschwitz)

Wagenweg 44

Robert ‘Rob’ is enig kind van het echtpaar Zygmunt/Sigmund Brand (Wola-Justowska/Krakau 19 jan. 1883-27 okt.1961) en Margarete ‘Grete’ Schuh (Floridsdorf, Wenen 26 febr. 1897 – Haarlem, 4 nov. 1936). De ouders trouwden op 17 maart 1918 in de Stadttempel in Wenen. Margarete was een dochter van de Weense koopman Abraham Schuh en Rosalia Berg en Sigmund was de zoon van Jakob Brand en Rosa Schornstein.

Het echtpaar Brand-Schuh vestigt zich in 1927 vanuit Wenen eerst in de Duitse stad Recklinghausen en daarna in 1928 in Amsterdam. In 1931 wordt verhuisd naar Brederodelaan 5 in Heemstede waarna  het gezin vanaf 1934 boven de winkel aan de Wagenweg gaat wonen. Sigmund Brand specialiseert zich in damesmode. Vanaf 1931 is zijn zaak Wiener Mode gevestigd op het adres Barteljorisstraat 29 en vanaf 1934 op het adres Wagenweg 44.

Als Rob 10 jaar oud is, overlijdt zijn moeder op 39-jarige leeftijd. Zij wordt begraven op de Joodse begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart. Na de lagere school slaagt Rob in 1938 voor het toelatingsexamen Eerste HBS-B in Haarlem. In hetzelfde jaar wordt hij aangenomen als aspirant-lid bij de Haarlemse korfbalvereniging Animo-Ready. Drie jaar later, in 1941, is Rob voorgesteld als nieuw lid – “Werft nieuwe leden, maar ziet toe, dat zij in het H.F.C.-kader passen!” - bij de voetbalclub HFC door zijn vrienden H. Nietzman en E. Spoelder. Joodse leden waren welkom bij HFC zoals bijvoorbeeld blijkt uit het eerste clubblad dat na de bevrijding in juli 1945 verschijnt. Daarin wordt Jules Chapon als overlevende verwelkomd en worden zijn in de kampen vermoorde moeder, broer en zus en zijn in februari 1943 gefusilleerde vader Barend Chapon, “een onzer trouwste supporters”, herdacht.

Dat Rob Brand een sportieve jongen was, blijkt uit een korte beschrijving van hem door Kees Aronds:

Uiterlijk gezien was Rob een stevige jongen met de constitutie van een commando. Tekenend daarvoor was de keer dat hij bij ons via de achtertuin binnenkwam waarbij hij in een mum over de schuttingen sprong. Hij was ook erg sterk. Hij had evenals zijn vader een grote liefde voor vissen. Zijn echte belangstelling ging uit naar de koopvaardij. Reden om, wanneer hij daartoe de gelegenheid zou hebben gehad, naar de Zeevaartschool te gaan. De oorlog maakte dat hij die gelegenheid niet kreeg. Wel heeft hij nog enige tijd op het Joods Lyceum gezeten, de plaats waar alle joodse kinderen na hun lagere school verplicht naar toe moesten als ze middelbaar onderwijs wilden hebben. Rob was een levenslustige en aardige vent, populair bij ons hele gezin, vol met gekke grappen. Er heerste verslagenheid toen we hoorden dat hij met zijn vader naar Amsterdam moest verhuizen en in de Deurlostraat terechtkwam.

Tot 1942 staat Wiener Mode in het Haarlemse adresboek vermeld. Met ingang van het schooljaar 1941-‘42 werd Robert nog overgeplaatst van de Eerste HBS-B naar het Joods Lyceum in Haarlem. De niet-joodse scholen in Haarlem werden toen gezuiverd van joodse leerlingen. In hetzelfde jaar verhuizen Sigmund en zijn zoon Rob naar Amsterdam waar zij vanaf 2 juli 1942 geregistreerd staan op het adres Deurloostraat 21. Op 10 juli 1942 vraagt rector Elte van het Joods Lyceum in Amsterdam aan zijn collega Cohen in Haarlem of hij de cijferlijsten van vier Haarlemse ex-leerlingen – Robert Brand en de Duitsland gevluchte Ida Margarethe Fischbein, Mary Offentier en Walter Guttmann - wil opsturen. Indien hun cijfers goed genoeg zijn, komen zij in aanmerking voor gratis schoolboeken voor hun studie bij het lyceum in Amsterdam.

Bij een razzia in Amsterdam, waarschijnlijk die van 6 augustus 1942, wordt Rob opgepakt. Op 8 augustus 1942 is hij vanuit Amsterdam overgebracht naar Westerbork. Van daar gaat hij twee dagen later op transport naar Auschwitz. Daar is hij op 4 september 1942 vermoord zoals blijkt uit het Sterbebuch Auschwitz. Elders, zoals op de website Joods Monument, staat als overlijdensdatum datum 30 september 1942 genoteerd (lees: uiterlijk 30 september 1942 vermoord). Voor zijn vader moet het oppakken van Rob de reden zijn geweest om zijn woonadres in Amsterdam achter zich te laten en onder te duiken. In het Amsterdamse politierapport van 10 oktober 1942 wordt vermeld dat de Nazi-autoriteiten hem hadden opgeroepen maar dat hij “niet was verschenen”.  Uit mondelinge overlevering is bekend dat hij na het oppakken van zijn zoon zijn ster afdoet, met de tram terugkeert naar Haarlem en onderduikt bij het echtpaar Alphone Lucius Aronds-Hilligje de Groot op het adres Koninginneweg 71. Dit echtpaar repatrieerde in januari 1935 uit Nederlands-Indië met hun vier kinderen:

  • Alida Malia ‘Lia of Lietje’ (geb. Bandoeng, 20 april 1925)

  • Henderikus Pieter ‘Henk’ (geb. Bandoeng, 23 nov. 1926)

  • Jeanne Herma ‘Roekie’ (Amboina, 23 okt. 1929-2025), bekend geworden als balletdanseres en actrice.

  • Cornelis Adrianus ‘Kees’ (geb. Soerabaja, 13 maart 1931).

Kees Aronds die over Rob het bovenstaande schreef op de website van Joods Monument, en wiens broer Henk bij HFC voetbalde, kende Rob Brand goed: zijn zus Lia was namelijk Robs verloofde. De band tussen vader en zoon Brand en de familie Aronds-De Groot kwam in de jaren 1935-’40 tot stand: waarschijnlijk door scholen en clubs van de kinderen of misschien ook door de winkel op de Wagenweg. Zeker is dat de band bij het begin van de oorlog al hecht was.

Hilligje de Groot (1900-1985) trouwde op 24 januari 1924 in Haarlem ‘met de handschoen’ met Alphonse Lucius Aronds (Padang 1890 - Haarlem 1957) in Nederlands-Indië. Misschien kwam het huwelijk van Hilligje mede tot stand dankzij de bemiddeling van haar broer Willem Frederik (1898-1969; Boudewijn de Groot is een van zijn drie kinderen) die net als Hilligjes echtgenoot werkte voor de P.T.T. in Nederlands-Indië. Willem Frederik kwam in het voorjaar van 1922 vanuit Nederland aan in Batavia.

Zijn zwager Aronds krijgt in 1934 eervol ontslag als hoofdcontroleur bij de Indische P.T.T. en vertrekt op 8 januari 1935 met zijn echtgenote en kinderen naar Nederland. Na aankomst woont het gezin een aantal maanden in bij Hilligjes moeder, de weduwe Alida de Groot-Betz op het adres Emmakade 33, waarna in juni 1935 Koninginneweg 71 het woonadres wordt.

Voor en tijdens de oorlog wonen, behalve Sigmund Brand, diverse anderen in op Koninginneweg 71. Zo verhuist van de Emmakade 33 de “inlandsche vrouw” Nje Ito mee met de familie om vervolgens na enkele maanden terug te reizen naar Bandoeng. In 1941 komt Hilligjes broer Johan Gerard (geb. 1906) ruim twee jaar bij de familie Aronds-De Groot inwonen en in oktober 1942 komt Anna Maria Zörkler (geb. Duppau, 1893; zij verhuist in 1928 vanuit Wenen naar Amsterdam en in 1931 naar Brederodelaan 5 in Heemstede) vanaf het adres Wagenweg 44rood tot 1947 eveneens inwonen. Waarschijnlijk werkt Anna vanaf 1928 in Amsterdam, en waarschijnlijk al eerder in Wenen, als huishoudster voor het echtpaar Brand-Schuh. Haar verhuizing naar de Koninginneweg valt ongeveer samen met Sigmunds terugkeer vanuit Amsterdam naar Haarlem.

Sigmund Brand overleeft de oorlog bij het echtpaar Aronds-De Groot. Hij heropent na de oorlog op het adres Koninginneweg 71 zijn winkel in damesconfectie. In 1958 draagt hij de winkel over. De winkel gaat dan verder als Maison Gonny Honnebier. Sigmund verhuist na zijn pensionering naar Zandvoort. Hij overlijdt in 1961 in het St. Elisabeths Gasthuis in Haarlem.

In 2012 registreert Stephanie Schouten bij Yad Vashem de gegevens van de in 1942 in Auschwitz vermoorde Robert Brand en in 2013 zijn Hilligje Aronds-De Groot en haar man posthuum erkend door Yad Vashem als Righteous Among the Nations voor het verborgen houden in hun huis van een joodse onderduiker, lees Sigmund Brand.

Deportatie uit Westerbork op 10 augustus 1942.

Vermoord in Auschwitz op 4 september 1942.

Hij werd 16 jaar.

Bronnen: Spureninvest.de; Page of Testimony Robert Brand Yad Vashem; De HFC’er (nr. 9, 1941) p. 75; Joods Monument; NHA, woning- en gezinskaarten; NIOD, toegang 181e W.S.H. Elte, inv.nr. 5.

Robert Brand

NAFTALIE HARTOG DE VRIES
4 december 1902 (Haarlem) - 13 april 1945 (trein Bergen-Belsen – Theresienstadt: bij Lüneburg)

Wagenweg 142rood

Naftalie is een zoon van de Haarlemse rabbijn Simon Philip de Vries (1870 – Bergen-Belsen 1944) en Judith de Jong (1899-Sobibor 1943). Hij groeit op in Haarlem op de Bakenessergracht. In november 1915 doet hij er zijn Bar Mitswah. Hij gaat naar de H.B.S. en behaalt daar zijn M.O. diploma. In het begin van de jaren 1920 is Naftalie zowel korfballer als sportleider bij de zionistische jeugdvereniging Macbi in Haarlem.

Naftalie verlooft zich in maart 1927 met Mirjam ‘Mik’ Davida Roos (Groningen 3 juni 1903 - Herzliya 1997),  dochter van David Roos (1874-1935) en Mietje Jacoba Polak (1879-Sobibor 1943). Zij hertrouwt in december 1949 in Haarlem met Ernst Mendel (1901-1970).

Naftalies en Mirjams vaders zijn goede bekenden van elkaar. Zo zijn David en Simon Philip respectievelijk voorzitter en plv.-voorzitter van de Haarlemse afdeling van de Nederlandsche Zionisten Bond. David Roos is directeur van een bedrijf dat handelt in vitrages. Na zijn overlijden in september 1935 wordt hij herdacht in De Joodsche Wachter (4 oktober 1935).

Naftalie en Mirjam trouwen in oktober 1929. Zij krijgen twee zonen: Simon Philip (1930-2002, vernoemd naar zijn grootvader van vaders kant) en David (1938-2024, vernoemd naar zijn grootvader van moeders kant). Het huwelijk wordt op 17 oktober ingezegend in de Haarlemse synagoge.

Kort voor het huwelijk woonde Naftalie al in Utrecht en na het huwelijk woont hij met Mirjam opnieuw in Utrecht en Maartensdijk (1928-1936), in Amsterdam (1936-1939) en Rotterdam. In Utrecht zit Mirjam aanvankelijk in het bestuur van het Joods Nationaal Fonds. Die positie wordt in 1931 door Naftalie overgenomen. Tot 1936 is Naftalie in Utrecht bovendien enige tijd lid van een van de commissies van de synagoge.

Na Rotterdam verhuist het gezin eind 1939 naar Haarlem. Daar wordt het huis op het adres Verspronckweg 74 betrokken. Van daar verhuist het gezin op 5 maart 1941 naar Wagenweg 142rood waar zij onderhuurders zijn van Leopold Dilsheimer, die zelf in oktober 1940 samen met zijn huishoudster Klothilde Grünebaum naar Bussum en later naar Amsterdam verhuist. Op 5 december 1942 wordt op de woningkaart bij het gezin De Vries-Roos ‘VOW’ (Vertrokken Onbekend Waarheen) genoteerd. Het gezin staat daarmee officieel geregistreerd als vertrokken c.q. ondergedoken. Gezien een stempel op zijn kaart van de Joodse Raad is Naftalie met zijn gezin op 23 augustus 1942 opgeroepen om zich te melden voor het eerste transport van Haarlemse joden naar Westerbork. Die oproep is dus genegeerd. Op dezelfde kaart staat koopman als zijn beroep genoteerd. Eerder stond Naftalie in Amsterdam geregistreerd als grossier in linnen.

Het onderduikadres van het gezin is in Nieuwkoop geweest. Daar waren zij gekomen dankzij de tuinman Jan C. Rietveld in Haarlem die contact legde met zijn zwager Leendert Slingerland in Nieuwkoop. Het gezin zat daar in de weekenden in huis bij de onderwijzer Anne de Vries en doordeweeks bij de familie Kapteijn. Helaas voor het gezin en enkele andere joodse onderduikers (onder wie de zussen Sara Hendrika en Hendrika Clara van Dam van Duvenvoordestraat 110 in Haarlem; zie hun verhaal elders op deze website) in Nieuwkoop werd een brief vanuit Nieuwkoop aan Rietveld in Haarlem door een medebewoonster daar onderschept. Deze Meintje Aarts-Comello, echtgenote van de hovenier J.D. Aarts, lichtte de Haarlemse politie in waarna de beruchte Haarlemse politieagent Fake Krist zijn collega Cornelis Snijders de opdracht gaf om onder andere het gezin De Vries-Roos op te pakken.

Wat Meintje Comello ertoe bracht de in Nieuwkoop ondergedoken joden te verraden, blijft onduidelijk: kort na de oorlog verklaart de joodse Haarlemmer Benjamin Deen, die met zijn gezin overleefde in de onderduik in de Haarlemmermeer (het gezin woonde in het begin van de oorlog op het adres Kamerlingh Onnesstraat 54 samen met Benjamins schoonmoeder Sara Barug-Eberst; zie haar verhaal elders op de website), dat Meintje Comello haar familie in Oldenzaal succesvol had ingeschakeld voor een onderduikadres. Meintjes vader Hessel Comello die in Oldenzaal woonde en bij de spoorwegen werkte, zat in Kamp Vught in mei-juni 1943 ruim een maand in gevangenschap: zeer waarschijnlijk als verdachte van verzetsactiviteiten. Wellicht dat Meintje, die in 1942 nog een joods gezin hielp, juist begin april 1943 joden verraadde omdat kort daarvoor een hoofdelijke premie was uitgeloofd voor elke bij de autoriteiten aangegeven jood.

Op 7 april 1943, de dag van de arrestatie van zijn echtgenote en kinderen, is Naftalie juist die dag naar Amsterdam heen en weer gegaan. Volgens een verklaring van Kapteijn was hij vertrokken met de bedoeling om over de arrestatie van Slingerland inlichtingen te gaan inwinnen. Beide kinderen zijn die dag bij hun moeder in huis bij de Kapteijns. Als de politie daar komt, ontkent mevrouw Kapteijn aanvankelijk dat zij onderduikers in huis heeft. Als gedreigd wordt het huis in brand te steken omdat het arrestatieteam zeker weet dat zij daar verstopt zitten, geeft mevrouw Kapteijn toe. Kort daarna geeft Naftalie zichzelf aan bij de politie. De onderwijzer Anne de Vries wordt die dag ook gearresteerd en zit tot 30 november 1943 in gevangenschap opgesloten in Kamp Vught.

De joodse onderduikers worden eerst overgebracht naar de politiegevangenis in Haarlem en daarna naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam. Op 20 april 1943 komt Mirjam de Vries-Roos met de kinderen aan in Westerbork, op 18 mei 1943 gevolgd door haar man. In Westerbork is het gezin ruim anderhalf jaar geïnterneerd geweest. Hij treft daar in de loop van 1943 vele andere familieleden, onder wie zijn moeder en zijn vader de rabbijn Simon Philip de Vries, zodat eind september 1043 uiteindelijk 24 leden van die familie in Westerbork gevangen zitten. Op 20 november 1943 is is iedereen bij elkaar voor de bar mitswah van Simon Philip, de oudste zoon van het echtpaar De Vries-De Roos. Philip Mechanicus (1889-1944) schrijft erover in zijn dagboek op 30 november 1943: “Een keur van taarten. Redevoeringen. Joodse gezangen. Indrukwekkende plechtigheid.”

Goede relaties met onder andere de Joodse Raad in Amsterdam zullen er in Westerbork voor gezorgd hebben dat zij lang in Westerbork geïnterneerd bleven. Op 11 januari 1944 gaat het gezin De Vries-De Roos met andere familieleden alsnog op transport naar Bergen-Belsen. Vanuit Bergen-Belsen gaat hij, met vrouw en kinderen, op 11 april 1945 mee met het zo genoemde ‘verloren transport’ van “Austauschjuden” (te ruilen met Duitse geïnterneerden in Brits Palestina) op weg naar Theresienstadt. Naftalie overlijdt onderweg op 13 april 1945 door honger en uitputting op het traject Ülzen-Lüneburg. Met 11 anderen vindt hij een tijdelijk graf “bij kilometerpaaltje 115,4 aan de rand van het bosch 30 meter ten westen van de spoorrails”. Na identificatie is hij in maart 1961 herbegraven op de Joodse begraafplaats aan de Amsterdamse Vaart in Haarlem.

Na de oorlog woont Mirjam de Vries-Roos met haar kinderen op het adres Julianalaan 320 in Haarlem. Middels een advertentie biedt zij in de Nieuwe Haarlemsche Courant op 27 maart 1947 een nieuwe loden herenjas, eerder eigendom van haar man (?), te koop aan.

Deportatie uit Westerbork op 14 januari 1944.

Vermoord op 13 april 1945 onderweg naar Theresienstadt.

Hij werd 42 jaar.

Bronnen: Nationaal archief, archief CABR en mondelijke informatie van de echtgenote van Naftalies zoon David de Vries (met dank aan Chris Hoogendoorn, Nieuwkoop); J.J. van den Berg en J. de Roos, Fout volk. Roof, verraad en repressie in Haarlem en omgeving, 1940-1945. Haarlem 2023; https://www.ooginalinbeeld.nl/molierelaan-8-het-verhaal-van-de-joodse-families-de-jong-en-de-vries/

Naftalie Hartog de Vries

Vorige
Vorige

Thorbeckestraat